Het recht en de politiek waren altijd al 2 grote passies van Bart Naeyaert. De Torhoutenaar engageerde zich eind jaren 80 eerst op het lokale niveau, als voorzitter van CVP-jongeren en gemeenteraadslid. Na 6 jaar ervaring als schepen te hebben opgedaan, werd hij in 2006 verkozen tot gedeputeerde. Vandaag is hij bezig aan zijn derde legislatuur, vaak met dezelfde bevoegdheden. Tegenwoordig zijn dat bestuurlijke organisatie, plattelandsbeleid, landbouw en visserij, integraal waterbeleid en omgevingsvergunningen.
Op welke manier onderhoudt u de meeste contacten met ondernemers?
“Er zijn vele informele en dossiermatige contacten als gedeputeerde en als voorzitter van Inagro. Inagro is hét R&D-centrum van de West-Vlaamse landbouw waarbij ook de ondernemers in de verwerking en toelevering betrokken zijn. Eveneens interessant is mijn rol in de werking van het Vlaams Kenniscentrum Water, kortweg Vlakwa, waar overheden, ondernemers en onderzoeksinstellingen samen naar oplossingen zoeken voor de wateruitdagingen. Heel wat contacten hebben ook te maken met omgevingsvergunningen.”
Welke evoluties merkt u op het vlak van omgevingsvergunningen?
“Algemeen is er sprake van een grotere mate van rechtsonzekerheid door de vele procedures, maar voor veehouderij specifiek is er een vergunningsblokkade. We komen daar van 201 aanvragen in 2019 tot 75 aanvragen vorig jaar, hoofdzakelijk voor hernieuwingen voor één jaar. Door het stikstofverhaal zitten we momenteel vast. De uitwerking van het stikstofakkoord zal er ook niet in 1-2-3 zijn. Dat zal zich uitbreiden naar andere sectoren, want stikstof is stikstof. Ook het bedrijfsleven dat verbonden is aan het anker van de landbouw (goed voor een omzet van 16,2 miljard euro), lijdt daaronder.”
Met welk oog kijkt u naar de regiovorming?
“Regionaal overleg is nuttig en er zijn zeker samenwerkingsvormen tussen gemeenten die interessant zijn, maar naar mijn gevoel is het niet interessant om een nieuwe soort bestuurslaag te creëren. Op provinciaal niveau, inclusief regionaal overleg en afstemming, kan je een aantal dingen beter organiseren. Het zou onzinnig zijn onze ondernemersgerichte agentschappen zoals Westtoer, POM en Inagro te verkavelen naar kleinere regio’s. Stel dat je alle capaciteiten en kennis die in de provincie aanwezig zijn nog eens over 5 regio’s zou moeten verdelen, daar is toch geen enkele meerwaarde aan? Sowieso is de regiovorming geen ‘one size fits all’-verhaal. Naargelang de uitdaging kan een ander gebied, een andere groep van gemeenten relevant zijn.”
Wat maakt de provincie als bestuursniveau nog altijd zo relevant?
“De provincie is voldoende nabij om goed te weten wat er zich overal afspeelt, anderzijds is er toch net voldoende afstand voor overzicht. Bovendien hebben we de schaalgrootte om veel te realiseren en verzamelen we daarvoor ook de nodige financiële middelen: projectmatig vanuit Vlaanderen, Europa en door eigen provinciebelasting, waardoor we ook eigen accenten kunnen leggen. Daarnaast zijn er om de 6 jaar verkiezingen. We moeten bij de kiezer nog altijd verantwoording afleggen voor wat we doen, en dat is maar goed ook. Een sollicitant omschreef de provincie onlangs als een makelaar van partnerschappen. Dat vind ik een mooiere omschrijving dan ‘regisseur’: we hoeven niet te domineren en kunnen wel de slagkracht genereren om bepaalde zaken te verwezenlijken. Als je met de juiste partners aan tafel zit, is de kennis aan boord om te weten welke richting je uit kan, hoe je diverse doelstellingen (bijvoorbeeld natuur, water, impact op landbouw en bedrijven) aan elkaar kan linken en kan je er voluit samen voor gaan. Zeker als het over ruimtegebruik gaat, is het belangrijk rechtstreeks in dialoog te gaan, elkaars belangen te erkennen en te beslissen hoe je die belangen in een bepaald gebied het best tot uiting kunt laten komen.”
Voldoende voedsel van een goede kwaliteit tegen een betaalbare prijs is essentieel en vormt de basis voor economische groei.
Het vinden van de juiste balans tussen enerzijds ruimte voor natuur en landbouw en anderzijds extra grond om te ondernemen, is een heikele uitdaging. Hoe pakt de provincie dat aan?
“Eind 2017 besliste de Vlaamse regering dat West-Vlaanderen het reservefonds voor bedrijfsruimte mocht aanspreken. Dat gaat om 130 ha in de regio’s Roeselare, Brugge en Waregem. Daarnaast kon, mits voldoende onderbouwing, nog eens 300 ha in de andere subregio’s worden aangeduid. We zijn in de maatschappij, enerzijds terecht, naar een inspraakmodel geëvolueerd. Anderzijds krijg je daardoor bij om het even welk voorstel sowieso ‘steekvlammen’ in de vorm van actiegroepen of andere protesten van ongeruste mensen. Op die manier heb je altijd te maken met veel getouwtrek. Het komt erop aan gerichte keuzes te maken die de uiteenlopende belangen zo goed mogelijk dienen, maar eenvoudig is dat niet. Bij de verdeling van ruimte tussen natuur en landbouw laaien de emoties zelfs soms nog hoger op.”
Waarmee heeft dat vooral te maken?
“Het gaat om veel grotere oppervlaktes. Bovendien heeft bijkomende ruimte voor natuur ook een impact op de invulling van de agrarisch bestemde ruimte kilometers verder. Zo krijg je nu toestanden waarbij boeren zonevreemd zitten binnen hun eigen bestemmingsgebied. Bedrijven worden dan waardeloos, tenzij je ze zonevreemd bestemt, waarna ze de landbouwfunctie ondermijnen. Wat doe je met de waarde van die gebouwen, die per slot van rekening ook het vermogen en pensioen van de boer vormen? De zoektocht naar evenwicht is lastig. Alleen: we moeten die ruimte voor natuur écht wel verwezenlijken, ook om rechtszekerheid voor landbouw en natuur te realiseren. Eigenlijk zouden we eerst en vooral werk moeten maken van de duizenden niet-gerealiseerde hectares die in gewestplannen als natuurgebied zijn ingekleurd, maar dan nog blijven de Europese en Vlaamse natuurdoelstellingen (VEN) bestaan en die vallen daar niet eenduidig mee samen.”
Welke extra obstakels liggen op dat pad?
“Toen de Europese natuurdoelen door Vlaanderen destijds werden aangemeld bij Europa, leek dat voor velen oprecht niet meer dan een indicatieve aanduiding zonder zware consequenties. Nu wordt daar veel strenger naar gekeken. Het VEN heeft nagenoeg gelijkaardige consequenties. Je moet het negatieve bewijs leveren dat je geen impact op natuur hebt. Naargelang de interpretatie in het recht, kan dat een duivelsbewijs of onmogelijk bewijs worden. Het is belangrijk om in het gebied met natuur- en landbouw en de betrokken overheden, de oefening van de realisatie ernstig en grondig aan te pakken. Voldoende voedsel van een goede kwaliteit tegen een betaalbare prijs is essentieel en vormt de basis voor economische groei. Daarom moeten we ruimte voor landbouw echt koesteren.
Daarnaast is het ook belangrijk dat we onze landbouwers ondersteunen om innovaties mogelijk te maken en alternatieve agrarische businessmodellen te ontwikkelen. De input van Inagro is daarbij vaak zeer nuttig. De hands-on-aanpak die onze boeren etaleren, moeten we ook hanteren om de doelstellingen inzake natuur te verwezenlijken. Ik zou zeggen: laat ons daar zo snel mogelijk mee beginnen – ook in het belang van de landbouwers – en de gerichte keuzes die we maken ondersteunen door passende flankerende maatregelen.”
Hoe pakt West-Vlaanderen de water- en droogteproblematiek aan?
“Lang lag de focus op het vermijden van overstromingen in bebouwde gebieden. Dat blijft een topprioriteit. Intussen zijn we bezig met droogte en het creëren van bijkomende watervoorraad voor alle ondernemers via eigen initiatieven of het faciliteren van andere. Een voorbeeld daarvan is het Inero-project, waarbij het groenteverwerkend bedrijf Ardo gezuiverd afvalwater verzamelt dat een coöperatie van landbouwers vervolgens over 500 ha grond verdeelt. We bekijken nu gelijkaardige mogelijkheden, onder meer in de Westhoek. Daarnaast loopt momenteel ook de uitwerking van het project Betonwater, waarbij het de ambitie is om het hemelwater van de bedrijventerreinen in Torhout en Zedelgem op te sparen en efficiënt te verdelen naar de landbouwers uit de buurt. Bij elke oefening moet het de doelstelling zijn om extra watervoorraad te creëren in de onmiddellijke omgeving van de vraag voor mens, onderneming, landbouw of natuur.”
Het vermijden van overstromingen in bebouwde gebieden, blijft een topprioriteit.
Welke verbeteringen zijn nog mogelijk bij ondernemingen?
“Veel bedrijven zijn al langer intens bezig met watergebruik. Dat begint bij een waterscan en resulteert vaak in mogelijkheden tot waterrecuperatie, bijvoorbeeld voor de eigen processen. Naar de toekomst toe moeten we ook inzetten op interactie, bijvoorbeeld door de invulling van bedrijventerreinen zelfs mee te laten bepalen door de mogelijkheid om waterstromen van ondernemingen met elkaar te verbinden. Op die manier kunnen we er ook in slagen steeds minder afvalwater te lozen. Hoe droger het wordt, hoe lager het niveau van het oppervlaktewater en hoe belangrijker de kwaliteit van het geloosde water. De waterhuishouding is dan ook een essentieel deel van het onderzoek van POM West-Vlaanderen naar de ‘Bedrijventerreinen voor de Toekomst’.” (