Overslaan en naar de inhoud gaan
  • 28/03/2024

Met zijn arrest van 8 februari opende het Grondwettelijk Hof de deur om het fiscaal voordeel voor nacht- en ploegenarbeid te verstrengen. Dit veroorzaakte heel wat rechtsonzekerheid bij de bedrijven die gebruik maken van het regime. Voka kreeg heel wat vragen binnen van ongeruste ondernemers en heeft er dan ook bij het beleid op aangedrongen om duidelijkheid te scheppen. Het federale kernkabinet heeft op voorstel van minister van Financiën Vincent Van Peteghem op woensdag 20 maart 2024 een overgangsregeling goedgekeurd die meer duidelijkheid en rechtszekerheid moet geven. Intussen is het amendement ook ingediend in het parlement.
 

Lees hieronder de samenvatting of ga rechtstreeks naar onze FAQ

FAQ: Veelgestelde vragen over de bestaande regelgeving

FAQ: Veelgestelde vragen over de interpretaties door de rechtspraak

FAQ: Veelgestelde vragen over de administratieve verwerking

FAQ: Veelgestelde vragen over een nieuw amendement op de wet diverse fiscale bepalingen met betrekking tot de vrijstelling BV voor nacht-en ploegenarbeid

Wat is het probleem?

Ondernemingen met ploegenarbeid zijn er van vrijgesteld een deel van de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten aan de fiscus. Een werkgever die beroep doet op deze fiscale regeling moet om dit voordeel te kunnen genieten voldoen aan strikte voorwaarden. Hij moet meer bepaald aantonen dat de betreffende werknemers tewerkgesteld zijn in een onderneming waarin ploegenarbeid wordt verricht. Dit is het geval indien:

•    het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers;
•    de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk verrichten zowel qua inhoud als qua omvang;
•    de ploegen elkaar opvolgen in de loop van de dag zonder onderbreking;
•    tussen de opeenvolgende ploegen er tevens geen overlapping is van meer dan één vierde van hun dagtaak.

Bovendien moet de werknemer tijdens de betrokken werkmaand minstens 1/3e van de arbeidstijd zijn tewerkgesteld in zo’n systeem en moet hij een minimale ploegenpremie hebben ontvangen

Hoe strikt die ‘hetzelfde werk’ geïnterpreteerd moet worden, is wettelijk niet verder bepaald. Bij belastingcontroles leidt dit regelmatig tot betwistingen. Is ‘hetzelfde’ eerder ‘vergelijkbaar’ of ‘identiek’? En wat als er door onverwachte omstandigheden werknemers uit de ochtendploeg uitvallen of er bij een van de ploegen een technisch defect is? Verschillende interpretaties hebben al meermaals toch rechtszaken geleid.

Via de bis-variant wordt een terugvalpositie voorzien waardoor ondernemingen niet in een ‘alles of niets verhaal’ terecht komen.

Een recent arrest van het Grondwettelijk Hof over de interpretatie van de voorwaarde 'gelijke omvang van het werk' dreigde de toepassing van de regeling te ondergraven. In dat arrest kwam het Grondwettelijk Hof immers tot de conclusie dat de strikte interpretatie van het 'werk van dezelfde omvang' als 'identiek werk' niet strijdig is met de Grondwet
 
Ondernemingen moeten kunnen rekenen op een rechtszekere regelgeving en toepassing ervan. Aangezien ondernemers op zich al met heel wat onzekerheid moeten kunnen omgaan, is het nefast als de overheid daar zelf nog een laagje aan toevoegt. Een redelijke fiscale behandeling van nacht- en ploegenarbeid is voor arbeidsintensieve ondernemingen ook essentieel om hun concurrentiepositie en de daaraan gekoppelde tewerkstelling te vrijwaren. 

Wat verandert er concreet?

Daarom heeft de regering op 20 maart jongstleden beslist tot een uitbreiding van de bestaande regeling om zo  de onzekerheid voor ondernemingen met nacht- en ploegenarbeid weg te werken, ook voor ondernemingen die werken met asymmetrische ploegen. 

Een onderneming in een nacht- of ploegenstelsel zou tot 31 december 2026 de keuze krijgen tussen twee mogelijke toepassingsvormen van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid.

Enerzijds zou het mogelijk blijven om de vigerende vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid (22,8% van de belastbare bezoldigingen) toe te passen zoals vandaag. Er wordt dus niet ingegrepen op de bestaande maatregel. Hier wordt de voorwaarde met betrekking tot de omvang van het werk vrij strikt geïnterpreteerd, zoals vandaag al het geval is. 

Anderzijds wordt aan werkgevers met asymmetrische ploegen ook de mogelijkheid gegeven om te opteren voor een bis-versie. In deze bis-versie wordt de vereiste dat de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk moeten doen qua omvang uit de definitie gehaald van een ploeg. Dit geeft ondernemingen de mogelijkheid om de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid toe te passen, ook in het geval dat de omvang van het werk in de opeenvolgende ploegen niet gelijk is. In dat laatste geval wordt het bedrag van de vrijstelling wel verminderd. Die vermindering zou toenemen naarmate het verschil in omvang van het werk tussen de opeenvolgende ploegen ook groter wordt. 

Via de bis-variant wordt dus een terugvalpositie voorzien waardoor ondernemingen niet in een ‘alles of niets verhaal’ terecht komen. Door deze aanpassing zullen ondernemingen die zich in de situatie bevinden waarbij de opeenvolgende ploegen aanzienlijk afwijken tenminste het comfort hebben dat ze een gedeeltelijke vrijstelling behouden. Hun rechtszekerheid verhoogt op die manier aanzienlijk in vergelijking met de situatie waarbij geen wetgevend initiatief zou worden genomen.

Deze regeling is tijdelijk. Een voldoende lange overgangsperiode (die geldt voor bezoldigingen betaald of toegekend tot 31 december 2026) moet de volgende regering de mogelijkheid bieden om een fundamentele hervorming door te voeren (of de bestaande regeling, na evaluatie, te bekrachtigen).

Na de beslissing van het kernkabinet zal deze regeling nog voor de paasvakantie via een amendement op de Wet Diverse Bepalingen worden ingediend in het parlement. In functie van bijkomende publieke informatie wordt dit artikel verder aangepast.  

FAQ: Veelgestelde vragen over de bestaande wetgeving

Welke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing genieten ondernemingen die gebruik maken van het stelsel voor nacht- en ploegenarbeid?

Ondernemingen waar 'ploegenarbeid' wordt verricht, zijn er sinds 1 juli 2004 - mits naleving van bepaalde voorwaarden - van vrijgesteld om een bepaald gedeelte van de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de Schatkist

Deze gedeeltelijke vrijstelling werd initieel (voor bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2004) vastgelegd op 1 % van de “belastbare bezoldigingen waarin de ploegenpremies zijn begrepen”. 

De berekeningsgrondslag wordt gevormd door het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie de regeling inzake ploegenarbeid van toepassing is (Art 31,lid 2, 1e en 2e WIB). De eindejaarspremie, de achterstallige bezoldigingen en het dubbel vakantiegeld blijven hierbij buiten beschouwing. Ook opzeggingsvergoedingen en vervangingsinkomsten zijn uitgesloten. 

In de daarop volgende jaren werd dit vrijstellingspercentage geleidelijk opgetrokken tot 2,5% vanaf 1 juli 2005, tot 5,63% vanaf 1 januari 2006,  tot 10,7% vanaf 1 april 2007, tot 15,6% vanaf 1 juni 2009 en tot  22,8% vanaf 1 januari 2016. Vanaf 1 januari 2014 wordt dit percentage tevens verhoogd  met 2,2% -punt voor de werknemers werkzaam in een volcontinu arbeidssysteem. In het geval van volcontinu-arbeid kan de onderneming dus genieten van een vrijstelling van 25 % (22,8 % + 2,2 %) van de belastbare bezoldigingen waarin de ploegenpremies zijn begrepen. 

De wetgever maakt een onderscheid tussen 

Waarom is de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid ingevoerd?

Ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht, zijn er sinds 1 juli 2004 van vrijgesteld een bepaald gedeelte van de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de Schatkist (art. 275/5 WIB 1992). 

Hierbij is de context relevant, met name dat de regeling werd ingevoerd naar aanleiding van de herstructurering bij Ford Genk om delokalisatie  te voorkomen. 

De gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid werd in 2003 initieel ingevoerd op vraag van de sociale partners als tegemoetkoming voor bijkomende kosten waarmee ondernemingen worden geconfronteerd omdat in ploegen of ’s nachts wordt gewerkt. Zo is er niet altijd openbaar vervoer beschikbaar of kinderopvang, waarvoor dan specifieke voorzieningen moeten worden getroffen om dit te compenseren via een bijkomende ploegenpremie[1].

Bij een latere uitbreiding van de regelgeving in 2005 is de ratio legis veralgemeend  tot het versterken van de competitiviteit van ondernemingen en van sommige doelgroepen op de arbeidsmarkt.

Hoewel de wetgever  voornamelijk ploegenarbeid in de industriële sector voor ogen had werd het toepassingsgebied hier van meet af aan niet toe beperkt. Dat blijkt zowel uit de parlementaire voorbereiding als uit de aanmelding van de steunmaatregel bij de Europese Commissie. 


[1]Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 51-0474/001, 152

Welke werknemers komen in aanmerking voor de vrijstelling van doorstorting nacht- en ploegenarbeid?

Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend aan de werkgever voor werknemers die onderworpen zijn aan het geheel van de socialezekerheidsregeling voor werknemers.  

Naast werknemers bij Proximus, Bpost en HR Rail, gaat het om de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002. Tot de (voormelde) categorie 1 behoren grosso modo de werknemers die onder toepassing vallen van alle takken van sociale zekerheid (werkloosheid, ZIV, arbeidsongevallen, enz.), met uitsluiting van de werknemers uit de non-profit (cf. de werknemers van "categorie 2"), en met uitsluiting van werknemers tewerkgesteld in beschutte werkplaatsen en maatwerkbedrijven (cf. de werknemers van "categorie 3").

Volgens de uitvoeringscirculaire kan de maatregel enkel worden toegepast “wanneer de betrokken werknemers tijdens de periode waarop de aangifte bedrijfsvoorheffing betrekking heeft ook effectief ploegen- of nachtarbeid hebben verricht en hiervoor een minimale ploegenpremie wordt toegekend. 

De vrijstelling geldt sinds 1 juni 2009 ook enkel voor werknemers die   over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, ten minste één derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. 

Wat is een onderneming waarin ploegenarbeid wordt verricht ? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan?

Een werkgever die beroep doet op de vrijstelling voor ploegenarbeid (de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing) moet voldoen aan strikte voorwaarden. Hij moet meer bepaald aantonen dat de werknemers tewerkgesteld zijn in een onderneming waarin ploegenarbeid wordt verricht. Dit is het geval indien: 

  • het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers;
  • de opeenvolgende ploegen doen hetzelfde werk zowel qua inhoud als qua omvang;
  • de ploegen volgen elkaar op in de loop van de dag zonder onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen. Sinds april 2022 is hieraan toegevoegd dat een onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen die 15 minuten of minder bedraagt, niet in aanmerking genomen wordt.
  • tussen de opeenvolgende ploegen is er tevens geen overlapping van meer dan één vierde van hun dagtaak.

Bovendien moet de werknemer tijdens de betrokken werkmaand minstens een derde van de arbeidstijd zijn tewerkgesteld in zo’n systeem en moet hij een minimale ploegenpremie hebben ontvangen. 

Enkel indien al deze voorwaarden samen zijn vervuld kan de vrijstelling worden toegepast. 

Wat is nachtarbeid in het kader van deze vrijstellingsregeling?

Wat nachtarbeid betreft, gaat het om ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur (art. 275/5, § 2, 2° WIB 1992).Ook hier geldt een vrijstellingspercentage van 22,8 % van de betreffende bezoldigingen, nachtpremies inbegrepen. 

Sinds april 2022 worden 'ploegenarbeid' en 'nachtarbeid' afzonderlijk bekeken. De toepasselijke regels worden met andere woorden per onderdeel gegroepeerd. Wie de vrijstellingsregeling inzake nachtarbeid wil toepassen, moet voldoen aan de voorwaarden die voor 'nachtarbeid' gelden (artikel 275/5, §2 WIB). Indien men de regeling nachtarbeid wil toepassen, dan zal men aan de 1/3 regeling moeten voldoen zoals die voor nachtarbeid geldt (zie verder). 

De vrijstelling van de doorstortingsverplichting voor nachtarbeid kan niet toegepast worden ten aanzien van bezoldigingen waarvoor de vrijstelling inzake ploegenarbeid wordt toegepast, en vice versa. 

Wat wordt bedoeld met een onderneming met een volcontinu arbeidssysteem?

Met een onderneming met een volcontinu arbeidssysteem wordt de onderneming bedoeld waar 

  • het werk wordt verricht door werknemers van categorie 1;
  • in minstens vier ploegen van elk minimaal twee werknemers
  • die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang;
  • die een continue bezetting tijdens de gehele week en het weekend garanderen. De bedrijfstijd – de tijd dat de onderneming functioneert – bedraagt minstens 160 uur op weekbasis.
  • die elkaar opvolgen zonder onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen. Ook hier geldt, net zoals bij reguliere ploegenarbeid, dat een onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen die 15 minuten of minder bedraagt, niet in aanmerking genomen wordt.
  • zonder dat de overlap meer bedraagt dan 1/4e van hun dagtaak.

Voorbeeld

Een onderneming heeft verschillende productielijnen. Slechts een aantal daarvan werken volcontinu en voldoen aan de gestelde voorwaarden voor de verhoogde vrijstelling. Het personeel is niet exclusief toegewezen aan één lijn. Het werkt alternerend aan de volcontinu lijn en aan andere lijnen. In dat geval is de verhoogde vrijstelling van doorstorting beperkt tot “de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de tewerkstelling aan de volcontinulijn”. 

Wat is de vereiste minimale ploegen- en nachtpremie?

Voor de vrijstelling is vereist dat alle werknemers die ploegenarbeid verrichten (ook in een volcontinu arbeidsorganisatie)  een ploegenpremie ontvangen. In de praktijk werd vastgesteld, dat enkele werkgevers aan de voorwaarden van de vrijstellingsregeling trachtten te voldoen door het pro forma toekennen van een onbeduidende ploegenpremie. Om dit te vermijden, werd sinds april 2022 een minimale ploegenpremie opgelegd.

Deze ploegenpremie moet de bezoldiging voor een in ploegenarbeid gepresteerd uur ten minste 2% doet toenemen. Deze ploegenpremie moet worden vastgesteld bij cao, in het arbeidsreglement of in een arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer. Deze laatste formele voorwaarde geldt bij wijze van overgangsregeling pas voor de premies betaald of toegekend vanaf 1 april 2024. 

Het is toegelaten om de ploegenpremie te integreren in het uurloon wanneer contractueel bijvoorbeeld een substantieel hoger uurloon wordt overeengekomen in het geval in ploegen wordt gewerkt. Er moet dan nagegaan worden of er geen substitutie van het basisloon naar de ploegenpremie heeft plaatsgevonden. 

De minimale nachtpremie moet de bezoldiging voor een in nachtarbeid gepresteerd uur ten minste 12% doen toenemen.

In de praktijk kunnen de regelingen voor ploegenarbeid en nachtarbeid overlappen. Dat is met name het geval waar nachtarbeid in een ploegenstelsel verricht wordt. Uiteraard moet men niet voor één en hetzelfde uur twee premies toekennen. Daarom is aan de regeling inzake ploegenarbeid de precisering toegevoegd dat onder een ploegenpremie, een premie wordt verstaan, die wordt toegekend naar aanleiding van de uitoefening van ploegenarbeid of nachtarbeid. Die ploegenpremie moet in de nieuwe regeling de bezoldiging voor een in ploegen- of nachtarbeid gepresteerd uur ten minste 2% doen toenemen. Indien nachtarbeid dus in ploegen wordt verricht - en de werkgever de regeling inzake ploegenarbeid wil toepassen - volstaat een premie die het loon voor een gepresteerd uur nachtarbeid in ploegverband met ten minste 2% doet toenemen.

Wat is de zogenaamde 'één derde regel'?

In de algemene regeling geldt de vrijstelling bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid slechts voor zover het bezoldigingen betreft voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, ten minste één derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld” (Artikel 275/5, §1, lid 4 WIB). Voor de toepassing van deze norm worden zowel de effectieve arbeidsprestaties als de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mee opgenomen, op voorwaarde dat het loon werd doorbetaald tijdens de periode van schorsing. 

Indien een werknemer 1/3e van zijn dagtaak in ploegen werkt  kan de vrijstelling worden toegepast op zijn volledige maandloon

Om te bepalen of de 'één derde-norm' in hoofde van een werknemer vervuld is, moet per shift gekeken worden of er sprake is van nacht- of ploegenarbeid.

De Administratie had in 2015 beslist dat de belastingplichtige de keuze heeft om dit in dagen of in uren te berekenen. De werkgever diende de één derde-norm wel op coherente wijze toe te passen. Men kon dus de 'één derde-norm' in de ene maand niet berekenen op dagbasis en de volgende maand op uurbasis. Volgens het hof van beroep te Bergen kon er van een keuzemogelijkheid echter geen sprake zijn. Uit de wet en de parlementaire voorbereiding volgde volgens het hof immers dat de 'één-derde norm' berekend moet worden op uurbasis (Bergen 21 oktober 2020). 

In een aangepaste circulaire sloot de Administratie zich in 2021  bij deze rechtspraak aan. De keuzemogelijkheid verdween en de berekening op uurbasis vormt sinds 1 januari 2022 de regel (Circ. 2021/C/99 van 16 november 2021). 

Bij de berekening van de 1/3e regel mogen in de teller van de breuk ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald worden opgenomen. Maar sinds april 2022 geldt dit slechts indien kan worden aangetoond dat de betrokken werknemer, overeenkomstig zijn arbeidsregeling, zou tewerkgesteld zijn in ploegenarbeid en hiervoor eveneens een ploegenpremie zou hebben verkregen.

Voorbeeld : toepassing 1/3e regel bij ploegenarbeid

Werknemer X werkt voltijds en zijn werkrooster voor de maand maart 2015 ziet er als volgt uit:

WerkdagenAantal te presteren uren/werkdagAard stelsel
Maandag9Geen nacht- of ploegenarbeid
Dinsdag9Geen nacht- of ploegenarbeid
Woensdag8Geen nacht- of ploegenarbeid
Donderdag6Ploegenarbeid
Vrijdag6Ploegenarbeid

 De werkgever berekent de "één derde-norm" op uurbasis  

Maand maart 2015Aantal gewerkte urenAantal gewerkte uren waarop de werknemer ploegenarbeid heeft verricht
Week 1Maandag 2 tot vrijdag 6 maart3812 (6+6)
Week 2Maandag 9 tot vrijdag 13 maart3812 (6+6)
Week 3Maandag 16 tot vrijdag 20 maart3812 (6+6)
Week 4Maandag 23 tot vrijdag 27 maart3812 (6+6)
Week 5Maandag 30 tot dinsdag 31 maart180

 De "één derde-norm" voor de betrokken werknemer voor de maand maart 2015 is:

 (12+12+12+12)/(38+38+38+38+18) = 48/170 = 0,28.

 De werkgever kan de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid voor de betrokken werknemer in de maand maart 2015 niet toepassen.

 

Kunnen enkel industriële ondernemingen gebruik maken van de maatregel?

Neen, ook ondernemingen uit andere sectoren kunnen in principe gebruik maken van deze vrijstelling indien ze voldoen aan de gestelde voorwaarden.  

Om te vermijden dat de maatregel door de Europese Commissie zou worden aangemerkt als (verboden) staatssteun, werd net benadrukt dat de regeling een algemene gelding had. 

In 2015 verklaarde de toenmalige Minister van Financiën al in antwoord op een parlementaire vraag dat de steunmaatregel volgens hem "niet beperkt is tot een specifieke sector en dat de dienstensector niet principieel is uitgesloten".

Op haar beurt oordeelde de Rulingcommissie dan weer, dat in een grootwarenhuis wel sprake kan zijn van 'ploegenarbeid'. 

Kunnen ook uitzendbureaus gebruik maken van de BV-vrijstelling voor nacht- en ploegenarbeid?

Ook uitzendkantoren komen voor de vrijstellingsregeling in aanmerking. 

Deze vrijstelling in hoofde van uitzendkantoren is sinds 1 oktober 2022 gekoppeld aan de voorwaarde dat zij het akkoord hebben gekregen van de onderneming waarin de uitzendkrachten zijn tewerkgesteld om de vrijstellingsregeling toe te passen. 

Het uitzendkantoor kan de vrijstellingsregeling slechts toepassen als het kantoor zelf het bewijs kan leveren dat het aan alle toepassingsvoorwaarden voldoet.

Hoe is de toepassing van de regeling ten aanzien van havenarbeiders?

De regeling inzake vrijstelling van de doorstortingsverplichting van ingehouden bedrijfsvoorheffing bij ploegen- of nachtarbeid, veronderstelt in algemene zin - behoudens in geval van uitzendarbeid - dat de werkgever die de bezoldigingen betaalt dezelfde is als de werkgever die de ploegen- of nachtarbeid organiseert.

In de praktijk werd - naast uitzendarbeid - nog een uitzondering op deze regel toegestaan. Met name ten aanzien van havenarbeiders die werkzaam zijn in een systeem waarin de organisatie van het werk niet gebeurt door elke individuele werkgever zelf, maar wel door een erkende organisatie die alle werkgevers vertegenwoordigt die in het betrokken havengebied actief zijn. 

Die uitzondering werd in 2022 in de wet zelf opgenomen. Voor de toepassing van de vrijstellingsregeling inzake ploegen- en nachtarbeid, worden erkende organisaties van werkgevers inzake havenarbeid, zoals onder meer in Antwerpen (Cepa), Brussel-Vilvoorde (CEMPO), Gent (CEPG), of Zeebrugge (CEWEZ), gelijkgesteld met werkgevers die op het terrein de arbeid organiseren. 

Wat met ploegen in de sector van het werk in onroerende staat?

De wet van 18 maart 2018 ‘betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie’ heeft een specifieke regeling ingevoerd voor werkgevers in de sector van het werk in onroerende staat (bouwsector) (Art. 275/5, § 5 WIB). Er werden ook uitvoeringscirculaires opgesteld (Circulaire 2018/C/73 van 11 juni 2018 en Circulaire 2020/C/38 van 2 maart 2020). 

Deze specifieke regeling geldt enkel voor zover het door de ploeg(en) uit te voeren werk, een werk in onroerende staat is zoals bedoeld in artikel 20, § 2 van het BTW-KB nr. 1. Het gaat dus zowel om het eigenlijk werk in onroerende staat (bouwen, verbouwen, afwerken, inrichten, herstellen, onderhouden, reinigen en afbreken, geheel of ten dele van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt) als om het daarmee gelijkgesteld oneigenlijk werk in onroerende staat (levering met plaatsing van centrale verwarming, van een sanitaire of elektrische installatie, leveren met plaatsing van wandbekleding of vloerbedekking enz.). 

Studie- en ontrolewerkzaamheden uitgeoefend door bv., een architect, een landmeter, een ingenieur, een calculator, een veiligheidscoördinator, een werf- of projectleider, ... met het oog op de voorbereiding of de coördinatie van werken in onroerende staat vallen niet onder de notie "werken in onroerende staat". Alle leden van een ploeg moeten werken in onroerende staat verrichten. 

De bijzondere vrijstellingsregeling voor ploegenarbeid in de bouwsector wordt sinds april 2022 voorbehouden aan werk dat overeenkomstig artikel 30bis van de RSZ-wet van 27 juni 1969 aangemeld is bij de RSZ (althans voor zover het werk onder het toepassingsgebied van dat art. 30bis valt).

In deze specifieke regeling geldt een afwijkende definitie van ploegenarbeid[1] die minder restrictief is als de definitie die geldt in de algemene regeling[2]. Hier geldt meer bepaald dat sprake is van een ploeg indien minstens twee personen hetzelfde of complementair werk doen zowel qua inhoud als qua omvang.

In de specifieke regeling voor de bouwsector is dus slechts vereist dat er gewerkt wordt "met één of meerdere ploegen”. In principe moeten alle leden van de ploeg volgens de Administratie wel hetzelfde uurrooster hebben.  

Een ploeg moet hier slechts bestaan uit twee 'personen'. En dus niet uit minstens twee werknemers zoals in de reguliere regeling. Hieruit leidt de Administratie af dat een ploeg in de specifieke regeling ook kan bestaan uit een werknemer en één bedrijfsleider die in teamverband werkt met zijn werknemer. Of uit een zelfstandige die in teamverband werkt met zijn werknemer. In die gevallen wordt de vrijstelling wel enkel berekend op de bezoldigingen van de werknemer. Dat geldt dus bijvoorbeeld voor een zelfstandige glazenwasser, behanger, elektricien, loodgieter,…, die met zijn enige werknemer in team ramen wast, schildert, behangt,… enz.

Anders dan de algemene regeling voor nacht- en ploegenarbeid, is de specifieke regeling voor de bouwsector niet beperkt tot werknemers die behoren tot de eerste categorie (d.i. werknemers die onder toepassing vallen van alle takken van sociale zekerheid). In principe komen in deze specifieke regeling alle werknemers in aanmerking. Zo komen ook o.m. de werknemers behorende tot categorie 2 (werknemers uit de non-profit) en 3 (werknemers tewerkgesteld in beschutte werkplaatsen en maatwerkbedrijven) alsook de statutaire en contractuele personeelsleden van de openbare sector in aanmerking. 

Het kan in deze specifieke regeling ook gaan om complementair werk in plaats van hetzelfde werk

Tevens geldt niet de beperking van de overlapping van de opeenvolgende ploegen (geen onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van de dagtaak van de betrokken werknemers). 

Ook is vereist dat de werknemers het werk in onroerende staat verrichten op locatie. Werken uitgevoerd op de hoofdzetel of een vestigingseenheid van de werkgever door een ploeg die daar gewoonlijk werkt komen dus niet in aanmerking. Werken uitgevoerd door een ploeg op een werf bij een klant van de werkgever wel. Eén van de voorbeelden betreft een gemeente met een groendienst die ploegen uitstuurt voor het onderhoud van het groen en de infrastructuur op de begraafplaatsen, de gemeenteschool, het gemeentemuseum en de gemeentelijke kinderopvang.

In de specifieke regeling voor de bouwsector is het betalen van een ploegenpremie geen vereiste; hier geldt als voorwaarde dat de betrokken werknemers een bruto-uurloon, voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, verdienen van minstens (jaarlijks te indexeren) 13,75 euro. Voor inkomstenjaar 2024 bedraagt dit minimale brutoloon aldus 16,67 euro. Hierbij wordt geen rekening gehouden met eventuele premies en toeslagen die de werkgever zou betalen of toekennen. Ook met een overloon wordt geen rekening gehouden. Een lager loon dat eventueel aangevuld wordt met een ploegenpremie, volstaat niet. Er is niet vereist dat alle werknemers die deel uitmaken van de betrokken ploeg een dergelijk brutoloon hebben, maar voor de vrijstelling wordt enkel rekening gehouden met het loon van die werknemers van wie het brutoloon de gestelde grens bereikt. 

Als aan deze loonvoorwaarde voldaan is, wordt de onderneming geacht een ploegenpremie betaald of toegekend te hebben. De Koning heeft de bevoegdheid om deze ondergrens bij een (nadien bij wet te bekrachtigen) KB op te trekken. 

In deze specifieke regeling was deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing in het begin (bezoldigingen vanaf 1 januari 2018) gelijk aan 3% van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel. Dat percentage is vanaf 1 januari 2019 opgetrokken naar 6% en vanaf 1 januari 2020 naar 18% van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel. Het vrijstellingspercentage in de algemene regeling (22,8%)  is dus hoger, maar de toepassingsvoorwaarden zijn veel soepeler in de specifieke regeling.

Dit percentage wordt net zoals in de algemene regeling toegepast op de wedden en lonen, inclusief voordelen van alle aard van de betrokken werknemers, met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen, opzeggingsvergoedingen en vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen. 

De 'één derde-norm' is ook in deze specifieke regeling van toepassing. Dit wil zeggen, dat de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing enkel wordt toegekend aan werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand ten minste één derde van hun arbeidstijd in ploegenarbeid werken in onroerende staat op locatie verrichten.  De berekening van de 'één-derde norm' moet ook hier sinds 1 januari 2022 in alle gevallen op uurbasis gebeuren2. 

Bij wet houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van artikel 1, § 1ter, van de wet van 5 april 1955 is hier begin 2019 aan toegevoegd dat hierbij geen rekening mag worden gehouden met ‘studenten’ en ‘leerlingen in een alternerende opleiding’. Een ploeg van twee werknemers aangevuld met een jobstudent, is wel een ploeg. Aangezien er in dit laatste geval sprake is van een ploeg mag met de bezoldiging van de jobstudent die hiervan deel uitmaakt wel rekening worden gehouden bij de berekening van de vrijstelling, op voorwaarde dat zijn uurloon de gestelde grens bereikt. 

De Administratie sluit uit dat in hoofde van eenzelfde werknemer én de algemene regeling én de specifieke regeling zou worden toegepast. 


[1] Nieuw artikel 275/5, § 5 WIB

[2]De algemene definitie van ploegenarbeid vinden we terug in artikel 275/5, § 2. 

FAQ: Veelgestelde vragen over interpretaties door de rechtspraak

Wat zijn opeenvolgende ploegen die hetzelfde werk verrichten qua omvang?

De wet definieert de opgesomde voorwaarden niet verder. Ze zijn dan ook vatbaar voor interpretatie. Dat geldt zeker voor de voorwaarde “hetzelfde werk qua omvang” bij opeenvolgende ploegen. Bij belastingcontroles leidt deze voorwaarde tot vele betwistingen, zoals ook in de zaken die aanleiding gaven tot het arrest van het Grondwettelijk Hof van 8 februari jongstleden (zie verder). 

Volgens het Hof van Beroep van Antwerpen moet die omvang niet identiek zijn, maar wel vergelijkbaar.

Enkele cases: 

  • Wegenwachters/pechverhelpers: Volgens het Hof van Beroep van Antwerpen is de omvang van de ploegen niet vergelijkbaar. Het aantal ‘bewegingen’ van de opeenvolgende ploegen blijkt immers aanzienlijk te verschillen. Soms is het aantal vijfmaal zo groot. Het voordeel van de gedeeltelijke vrijstelling wordt geweigerd. 
  • Buschauffeurs. Voor het hof van beroep van Antwerpen stelde de busmaatschappij voor om de omvang van het werk te meten aan de hand van de totale duur die door een ploeg dagelijks gewerkt wordt; waarbij die totale tijdsduur dan verdeeld wordt in blokjes van telkens een half uur. Volgens het hof vormt dit een adequaat criterium om de omvang van het werk te meten. In sommige gevallen bleek die tijdsduur vergelijkbaar (34 tijdsblokjes voor de ochtendploeg, tegenover 35 tijdsblokjes voor de namiddagploeg). In andere gevallen niet. Het hof aanvaardt in die omstandigheden, dat het belastingvoordeel deels wordt toegekend, met name ten aanzien van de ploegen die qua omvang van het verrichte werk wel vergelijkbaar zijn.

De wetgever nam in 2022 (bij een vorige wetswijziging)  de stelling in dat de “gelijke omvang” niet verder zal worden omschreven in een FAQ omdat elke omschrijving op zijn beurt opnieuw tot  discussie zal leiden. 

Er blijft daarom veel onduidelijkheid en discussie bestaan bij afwijkingen  tussen opeenvolgende ploegen. 

De vrees bestaat nu echter dat naar aanleiding van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 8 februari jl. een mogelijke verstrenging van fiscale controles zou plaats vinden. Het Grondwettelijk Hof oordeelde immers dat een strikte interpretatie “als identiek qua omvang” van opeenvolgende ploegen niet strijdig is met het grondwettelijk anti-discriminatiebeginsel.  

Wat zijn opeenvolgende ploegen die hetzelfde werk verrichten qua inhoud?

De wet definieert de opgesomde voorwaarden niet verder. Ze zijn dan ook vatbaar voor interpretatie. Dat geldt ook voor de voorwaarde “hetzelfde werk zowel qua inhoud” voor de opeenvolgende ploegen. Bij belastingcontroles leidt deze voorwaarde soms tot betwistingen. 

De Administratie heeft zelf uitdrukkelijk bevestigd dat de voorwaarde dat de ploegen hetzelfde werk moeten doen qua inhoud, beoordeeld moet worden op het niveau van de ploeg en niet op basis van de individuele werkzaamheden van de werknemers die deel uitmaken van de ploeg. Circulaire 2019/C/42 van 27 mei 2019  

Ook volgens het Hof van Beroep[1] moet de “inhoud” van het werk op ploegniveau worden beoordeeld. Het zijn dus niet de individuele werknemers die hetzelfde werk moeten doen, maar wel de opeenvolgende 'ploegen'. Dit past in de idee dat ploegenarbeid erop gericht is om gezamenlijk een specifieke taak uit te voeren, waarbij de medewerking van meer dan één werknemer is vereist: de fabricage van een voertuig bv. vereist meerdere taken die, individueel genomen verschillend zijn, maar er samen op gericht zijn om een afgewerkt voertuig van de band te laten rollen. 

Een concrete uitspraak in de rechtsspraak

  • In een winkel zijn de werknemers werkzaam in diverse afdelingen (schoenen, sportschoenen, jeans, ondergoed, speelgoed, lederwaren, ...). Dit belet volgens het hof van beroep van Antwerpen niet dat zij inhoudelijk hetzelfde werk verrichten, met name, het verkopen van de winkelwaar. De ploegen die in de winkel werkzaam zijn, mogen volgens het hof geacht worden hetzelfde werk te verrichten[2]. Dat de werknemers van de laatste ploeg in de winkel op andere momenten ook in het magazijn werkzaam zijn, belet niet dat er sprake is van ploegenarbeid in de winkel.

[1] Zie bijvoorbeeld een arrest dat het hof van beroep te Antwerpen op 20 januari 2020 heeft geveld in de case van ploegenarbeid in een winkel. r

[2] Hof van beroep te Antwerpen op 21 januari 2020

Moet ploegenarbeid steeds op dezelfde plek worden uitgeoefend?

De rechtspraak deelt deze mening niet.

  • Om de vrijstellingsregeling ten aanzien van buschauffeurs die lijndiensten verzorgen te weigeren, argumenteerde de Administratie in het verleden dat 'ploegenarbeid' veronderstelt dat de arbeid op dezelfde werkplek wordt uitgeoefend. Ter ondersteuning verwees de Administratie ook naar de sociale wetgeving.
  • Het Hof te Antwerpen erkende in 2019 dat in de sociale wetgeving inderdaad een omschrijving gegeven wordt van 'ploegenarbeid', en dat het daarbij moet gaan om werknemers die na elkaar op dezelfde werkplek werken volgens een bepaald rooster (KB van 16 juli 2004, art. 2, 3°).
  • Maar het Hof van beroep in Antwerpen merkt op, dat deze omschrijving past in (vanuit Europa) geïnspireerde regelgeving omtrent de arbeidstijd. Ze wijkt af  van de fiscale omschrijving in artikel 275/5 WIB 1992 waar geen identiteit van plaats als voorwaarde wordt gesteld. Het Hof van beroep van Antwerpen besloot  dat het gegeven dat de buschauffeurs werkzaam zijn op verschillende locaties of lijnen niet van aard is om te stellen dat er geen sprake is van ploegenarbeid. In casu blijkt overigens, dat alle chauffeurs hun dienst beginnen en eindigen in de stelplaats. Ook in het geval van de wegenwachters oordeelde het Hof dat het gegeven dat de pechverhelpers werkzaam zijn op verschillende locaties, niet van aard is om te stellen dat er geen sprake is van ploegenarbeid; en het gegeven dat ze elkaar niet op eenzelfde plaats aflossen, verandert daar niets aan. 

Met andere woorden, ploegenarbeid moet niet steeds op dezelfde plek worden uitgeoefend om in aanmerking te kunnen komen voor deze fiscale vrijstelling volgens deze rechtsspraak.

Wat is de impact van het recente arrest van het Grondwettelijk Hof over de interpretatie van 'hetzelfde werk qua omvang en inhoud'?

Werkgever A organiseert ploegenarbeid waarbij de werknemers van de opeenvolgende ploegen 'qua omvang' identiek hetzelfde werk doen; terwijl werkgever B ook met opeenvolgende ploegen werkt, maar waarbij het werk dat de ploegen verrichten, weliswaar hetzelfde is, maar  'qua omvang' slechts vergelijkbaar

Is een verschillende behandeling in deze twee cases niet strijdig met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel? Deze vraag werd door het Hof van Cassatie voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof

Die vragen voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof hadden dus betrekking op een mogelijke schending van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel bij een te  strikte toepassing van de voorwaarde omtrent de voorwaarde gelijke omvang van het werk van de opeenvolgende ploegen.

Het Grondwettelijk Hof kwam tot de conclusie dat in dat geval het non-discriminatiebeginsel niet wordt geschonden. 

Wat zijn hiervan de mogelijke implicaties? 

De discussie over de interpretatie van “hetzelfde werk qua omvang” is nog niet beslecht. 

Het Grondwettelijk Hof heeft zich niet uitgesproken over hoe “hetzelfde werk qua omvang” moet worden geïnterpreteerd. Deze vraag ligt nu voor bij het Hof van Cassatie. Dat zal moeten oordelen of de wet al dan niet juist is toegepast door het Antwerpse hof van Beroep in de voorliggende cases. 

Dat neemt echter niet weg dat het arrest van het Grondwettelijk Hof sterk richtinggevend kan zijn. En in dat geval kan de impact niet onderschat worden. Het komt immers zelden voor dat in de praktijk ploegen identiek hetzelfde werk verrichten. De omvang van het werk is immers afhankelijk van vele factoren. Ook factoren waar de onderneming zelf trouwens niet altijd vat op heeft. Soms is men bijvoorbeeld afhankelijk van derde partijen of zijn er economische redenen waarom een ochtendploeg groter is dan een namiddagploeg. En wat als er tijdens een shift een machine kapot gaat of als er een werknemer ziek valt? 

De strikte interpretatie zou er trouwens ook toe kunnen leiden dat de vrijstelling een selectief karakter krijgt. En hierdoor door de Europese Commissie plots als verboden staatssteun zou worden bestempeld. 

Het is dus afwachten naar het standpunt dat de fiscus zal innemen tijdens controles. Sommige waarnemers vermoeden dat het arrest het signaal kan vormen voor strengere standpunten die zelfs zouden kunnen leiden tot disproportionele verwerpingen van de volledige vrijstelling. Hoewel in de praktijk de meeste controleurs vandaag soepelheid en begrip aan de dag leggen en afwijkingen tolereren. 

FAQ: Veelgestelde vragen over de administratieve verwerking

Wat zijn de reguliere aangifteverplichtingen en administratieve verplichtingen?

Een werkgever die wil gebruik maken van de vrijstelling van doorstortings voor nacht-en ploegenarbeid moet maandelijks twee afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing indienen bij de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering (AAII). Een eerste die volgens de gebruikelijke regels wordt ingevuld met de normale regels inzake de ingehouden bedrijfsvoorheffing. En een tweede die uitsluitend betrekking heeft op de bezoldigingen en ploegenpremies die als berekeningsgrondslag dienen voor de vrijstelling. 

In deze tweede (negatieve) aangifte zijn volgende vermeldingen vereist: 

  • In het vak ‘aard der inkomsten: code 74 voor klassieke ploegenarbeid; code 75 voor nachtarbeid
  • In het vak ‘belastbare inkomsten': de hier bedoelde belastbare inkomsten en ploegenpremies
  • In het vak 'verschuldigde bedrijfsvoorheffing': een negatief bedrag gelijk aan 22,8% van de berekeningsgrondslag. Dit negatieve bedrag kan nooit hoger zijn dan de verschuldigde bedrijfsvoorheffing die op de eerste aangifte voorkomt. 

Daarnaast moet de werkgever ook een nominatieve lijst bijhouden met daarin de volledige identiteit van de betrokken werknemers en de periode gedurende het jaar waarin die werknemers ploegenarbeid of nachtarbeid hebben verricht. (Circulaire CI.RH.244/568.064 van 11 januari 2005) Onder periode wordt een kalendermaand verstaan (vermits de aangifte in de bedrijfsvoorheffing ook maandelijks plaats vindt). Voor uitzendbedrijven geldt dat zij op deze lijst eveneens het nationaal nummer van de onderneming waarin de ploegen- of nachtarbeid werd verricht aan deze lijst moeten toevoegen. Deze lijst moet ter beschikking worden gehouden voor de administratie: ze moet dus niet worden toegevoegd aan de aangifte. Ze moet ook niet op papier bestaan. 

Deze vrijstelling heeft geen invloed op de gegevens op te nemen op de individuele fiches en samenvattende opgaven. De niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing blijft immers volledig verrekenbaar in hoofde van de werknemer. 

De voorheffing moet worden aangegeven en betaald binnen de 15 dagen die volgen op het verstrijken van de maand waarin de bezoldigingen werden betaald of toegekend (tevens aan de AAII). 

Wat indien u voor een van de voorbije maanden de vrijstelling nog niet ingeroepen hebt en daarvoor wel in aanmerking komt?

De werkgever kan dit nog rechtzetten. Hij moet daarvoor alsnog voor de betreffende vorige maand(en) een “tweede aangifte” indienen. Hij moet dan wel aan het betreffende ontvangstkantoor laten weten wat met de eventueel teveel gestorte bedrijfsvoorheffing moet gebeuren (Circulaire CI.RH.244/568.064 van 11 januari 2005)

Bij administratieve circulaire van 3 november 2009 kan deze rechtzetting eenvoudig tot 31 augustus van het jaar dat volgt op het inkomstenjaar door de tweede ‘negatieve aangifte’ alsnog in te dienen. Het daarop vermelde negatieve bedrag komt dan in mindering van de bedrijfsvoorheffing die men nog verschuldigd is. 

Indien de BV spontaan werd betaald kan nadien  ook nog een rechtszetting tot het verstrijken van een termijn van 3 jaar worden doorgevoerd, te rekenen van 1 januari van het jaar dat volgt op datgene waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. In dat laatste geval moet de rechtszetting formeel worden aangevraagd via een bezwaarschrift bij de bevoegde directeur taxatie.(Art. 368/1 WIB). Deze nieuwe verjaringsregeling trad in werking ten aanzien van de vorderingen van teruggave van de voorheffing die worden ingediend vanaf 1 juli 2022. 

Hoe verloopt de boekhoudkundige verwerking van de vrijstelling van doorstorting?

Volgens de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) moet de vrijstelling boekhoudkundig worden verwerkt als een “exploitatiesubsidie”. (CBN advies nr 2009/13).

FAQ: Veelgestelde vragen over een nieuw amendement op de wet diverse fiscale bepalingen met betrekking tot de vrijstelling BV voor nacht-en ploegenarbeid

Wat beoogt een amendement op de wet diverse fiscale bepalingen?

Een voorstel van de minister van Financiën gaat uit van de premisse dat een volledige verwerping van de ondersteuning niet proportioneel zou zijn in de mate dat deze verwerping ook zou plaats vinden voor het gedeelte van de opeenvolgende ploegenarbeid die wel van gelijke omvang is. 

Het voorstel tracht een antwoord te bieden aan ondernemingen die effectief met opeenvolgende ploegen werken waarbij de omvang van het werk asymmetrisch is verdeeld tussen de opeenvolgende ploegen. Aan hen wordt rechtszekerheid geboden om niet in een alles-of-niets situatie terecht te komen indien discussies met de fiscus zouden ontstaan over de al dan niet gelijkheid van de omvang van het werk van opeenvolgende ploegen. 

Meer informatie vind je hier. Het document bevat het amendement met verschillende fiscale bepalingen op de Wet diverse fiscale bepalingen. Het deel over de vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing is te lezen op pagina 52-64. 

Gaat het om een structurele maatregel?

Neen. Een echte hervorming van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid kan niet meer worden uitgewerkt door deze regering. Er rest immers slechts een beperkte tijd tot het einde van de legislatuur. Hierdoor wordt via een amendement op de wet diverse fiscale bepalingen enkel een overgangsmaatregel ingevoerd. 

Een voldoende lange overgangsperiode (die geldt voor bezoldigingen betaald of toegekend tot 31 december 2026) moet de volgende regering de mogelijkheid bieden om een fundamentele hervorming door te voeren (of de bestaande regeling, na evaluatie, te bekrachtigen). 

Wat wordt er nu concreet voorgesteld?

De belastingplichtige onderneming krijgt tot 31 december 2026 de keuze tussen twee mogelijke toepassingsvormen van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid. 

Enerzijds blijft het mogelijk om de vigerende vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid (22,8% van de belastbare bezoldigingen) toe te passen. Er wordt dus niet ingegrepen op de bestaande maatregel. 

Anderzijds wordt er voor de belastingplichtige ook de mogelijkheid gegeven te opteren voor een bis-versie van de vrijstelling. In deze bis-versie wordt de vereiste dat de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk moeten doen qua omvang uit de definitie gehaald van een ploeg. Dit geeft ondernemingen de mogelijkheid om de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid toe te passen, ook in het geval dat de omvang van het werk in de opeenvolgende ploegen niet gelijk is. In dat geval wordt het bedrag van de vrijstelling wel verminderd. Die vermindering neemt toe naarmate het verschil in omvang van het werk tussen de opeenvolgende ploegen groter wordt. 

Hoe wordt de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid concreet berekend in de bis-variant?

De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid in de bis-variant wordt berekend in vier stappen

  • Stap 1: het bedrag van de vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid wordt berekend op de normale manier. Voor ploegenarbeid gaat het dus om een vrijstelling van 22,8% van de belastbare bezoldigingen van de in aanmerking komende werknemers. In het geval van een arbeidsorganisatie volcontinu komt daar 2,2 %-punt bij.
     
  • Stap 2: per dag berekent men de afwijking van de omvang van het werk van de elkaar opvolgende ploegen. Die afwijking wordt gemeten in functie van de ploeg met de laagste omvang van het werk. 

Een voorbeeld: in een bepaalde periode worden 2 dagen ploegenarbeid verricht waarbij 3 ploegen elkaar opvolgen. De omvang van het werk van de opeenvolgende ploegen bedraagt op dag 1: 60-40-40 en op dag 2: 20-10-30. Op dag 1 bedraagt de omvang van de kleinste ploeg dus 40. De afwijking ten opzichte van deze kleinste ploeg bedraagt respectievelijk 20 en 0, samen dus 20. De afwijking op dag 1, uitgedrukt in % van het totale werk die dag, bedraagt dus 20/(60+40+40)=140, oftewel 14,29%. Op dag 2 bedraagt de omvang van de kleinste ploeg 10. De afwijking ten opzichte van deze kleinste ploeg bedraagt respectievelijk 10 en 20, samen dus 30. De afwijking op dag 2, uitgedrukt in % van het totale werk die dag, bedraagt dus 30/(10+20+30)=60, oftewel 50%.

  • Stap 3: bepaling van de afwijking op de omvang van het werk op de totale periode waarop de aangifte bedrijfsvoorheffing betrekking heeft. Ook die berekening gebeurt op basis van een breuk, met in de teller de som van de voor elke werkdag vastgestelde verschillen in omvang van het werk (cfr. stap 2) en in de noemer de som van de voor elke werkdag van die periode vastgestelde totale omvang van het werk van de opeenvolgende ploegen. Die breuk wordt uitgedrukt als een percentage. 

In het voorbeeld: (20 + 30)/(140+60) = 25%

  •  Stap 4: het bedrag in stap 1 wordt verminderd met het percentage bekomen in de derde stap. In dit geval dus met 25%. 
Hoe komt de bis-variant tot uitdrukking in de aangifte bedrijfsvoorheffing?

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de onderneming in de tweede (negatieve) aangifte in de bedrijfsvoorheffing (dit is de afzonderlijke aangifte bedrijfsvoorheffing waarin men beroep doet op de vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing) een aparte code invult. 

De keuze voor de eerste of de bis variant zal in de aangifte dus enkel tot uiting komen via een desgevallend hoger of lager bedrag aan vrijgestelde bedrijfsvoorheffing die de onderneming in de aangifte vermeldt. 

Maar wat met ondernemingen die nu of de volgende maanden geconfronteerd worden met een fiscale controle die betrekking heeft op de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid?

Bij betwistingen zal desgevallend ook al de mogelijkheid bestaan om terug te vallen op de bis-optie. De in het wetsontwerp voorgestelde wijziging zou ook van toepassing zijn op de bezoldigingen die sinds 1 januari 2021 werden betaald of toegekend. De gebruikte kapstok is de bezwaartermijn. 

Wat is het voordeel van de optie om de vrijstelling ook te berekenen in een bis-variant?

Het voordeel van de mogelijkheid van een bis-variant is dat de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid voortaan geen ‘alles-of-niets-verhaal’ meer is. Wanneer er vandaag discussie bestaat over de gelijke omvang van de opeenvolgende ploegen riskeert de onderneming de vrijstelling volledig te verliezen. Dat impliceert een zeer aanzienlijke kost voor de onderneming. Bovendien kunnen reeds genoten vrijstellingen in het verleden dan teruggevorderd worden. 

Door deze aanpassing zullen ondernemingen die zich in de situatie bevinden waarbij de opeenvolgende ploegen aanzienlijk afwijken tenminste het comfort hebben dat ze een gedeeltelijke vrijstelling behouden. Hun rechtszekerheid verhoogt op die manier aanzienlijk in vergelijking met de situatie waarbij geen wetgevend initiatief zou worden genomen

Bestaat nu niet het risico dat de bestaande (volledige) vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op rigide wijze wordt gecontroleerd?

Dat risico bestaat ook vandaag, hoewel de meeste fiscale controles een zekere tolerantiemarge voorzien. 

De invoering van de gewijzigde wetgeving mag volgens de memorie van toelichting echter niet tot gevolg hebben dat de bestaande vrijstelling van doorstorting voor ploegenarbeid voortaan op een rigide wijze zou worden gecontroleerd. Het is binnen de vigerende vrijstelling ook nooit de bedoeling geweest dat een gelijke omvang van het werk zich in alle gevallen als “identieke omvang” zou vertalen. Het is bij de controle van belang de intentie van de werkgever in aanmerking te nemen. Men moet ook tolerant zijn naar gebeurtenissen die zich buiten zijn wil voordoen. Bijvoorbeeld bij afwezigheid wegens ziekte of klein verlet of ingevolge een mechanisch defect. Dat wordt herbevestigd. 

Wat is de wetgevende status?

Het amendement is op 21 maart jongstleden goedgekeurd door de regering en is de voorbije week ingediend in de Kamer van Volksvertegenwoordigers ter bespreking. 

imu - vzw - edenred
imu - vzw - bebat
imu - vzw - exact
imu - vzw - mediafin