Op 6 juni 2019 wordt de kooi van een hoogtewerker, die deels over de rijbaan uitstak, aangereden door een bestelwagen. De persoon die zich op dat ogenblik in de kooi van de hoogtewerker bevond, bediende op dat moment de giek en de kooi. Op het bewuste moment stond de hoogtewerker stil op de parkeerstrook. Op 20 september 2024 diende het Hof van Cassatie zich uit te spreken over de vraag of de persoon die de hoogtewerker bediende vanuit de kooi, al dan niet te beschouwen is als een “bestuurder” in de zin van artikel 29bis, § 2 van de Wet op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (hierna WAM)?
We horen u zich meteen al de vraag stellen wat hiervan het nut kan zijn? Welnu, het nut van deze vraag moet worden gezocht in de mogelijkheid voor de persoon die zich in de kooi van de hoogtewerker bevond, om de hoofdelijke aansprakelijkheid in te roepen van de BA-verzekeraar van de eigenaar van de bestelwagen.
Immers, krachtens art. 29bis, § 1, eerste lid, WAM wordt, bij een verkeersongeval waarbij een of meer motorrijtuigen betrokken zijn, die zich voordoen op de openbare weg (en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen), alle schade geleden door de slachtoffers en hun rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden hoofdelijk vergoed door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van de motorrijtuigen overeenkomstig deze wet dekken.
Zijn hiervan evenwel uitgesloten: 1) stoffelijke schade; en 2) de schade geleden door de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen. Deze tweede uitsluiting is dus de aanleiding van de discussie.
Het Hof benadrukte dat de definitie van “bestuurder” strikt moet worden toegepast. Volgens art. 29bis, § 2 WAM is te beschouwen als bestuurder: de persoon die op het ogenblik van het ongeval het meesterschap over het motorrijtuig heeft via mechanische middelen waardoor hij het voertuig in een bepaalde richting kan sturen en die zodoende het vermogen van de motor beheerst.
Hiermee verbrak het Hof het eerdere vonnis waarbij nog werd geoordeeld dat de persoon in kwestie weliswaar het meesterschap uitoefende over de hoogtewerker (deze bediende immers de kooi en de giek én had tevens de mogelijkheid om aan de hand van het bedieningspaneel in de kooi de hoogtewerker te besturen), doch niet zou hebben deelgenomen aan het verkeer zodat hij niet als “bestuurder” te beschouwen zou zijn in de zin van de WAM. Andere vragen kunnen in de praktijk ook rijzen. Zoals de vraag of een hoogtewerker of bulldozer op het ogenblik van een ongeval wel een voertuig betreft dan wel een werktuig?
Indien een hoogtewerker op het ogenblik van een ongeval werd gebruikt als “werktuig” in plaats van “voertuig”, kan de uitkomst van een discussie compleet anders zijn.
Om te weten of er sprake is van een voertuig dan wel een werktuig, zal men moeten nagaan of bijv. de hoogtewerker op het ogenblik van een ongeval al dan niet activiteiten of rijbewegingen uitvoerde zoals bedoeld in de wegcode. Zo zou men zich kunnen afvragen of een oplossing voor de bestuurder erin zou hebben kunnen liggen om de hoogtewerker op het ogenblik van de feiten te zien kwalificeren als een werktuig en geen voertuig?
Vandaar dat wij op basis van onze ervaring op kantoor menen dat de toepassing van de WAM ook had kunnen worden afgewezen omdat er geen sprake was van een verkeersongeval doordat de hoogtewerker op het ogenblik van het ongeval werd gebruikt als werktuig nu de “bestuurder” van de hoogtewerker op het ogenblik van het ongeval geen activiteiten of rijbewegingen uitvoerde zoals bedoeld in de wegcode.
Frédéric Busschaert
Belexa
