Een enorme opportuniteit verdwijnt om deze middelen in te zetten op één van de werven van de volgende legislatuur.
De Vlaamse regering besloot met de recente Septemberverklaring tot enkele ingrijpende besparingen. Daaronder ook het quasi volledig stopzetten van de doelgroepkortingen. De waaier aan kortingen was een belangrijke bevoegdheid die Vlaanderen twee legislaturen geleden verwierf met de 6de staatshervorming. Met het verdwijnen van de doelgroepkorting, verdwijnt een enorme opportuniteit om deze middelen in te zetten op één van de werven van de volgende legislatuur: opleiding.
Het opzet van de doelgroepkortingen was - zoals de naam reeds laat vermoeden - de aanwerving van bepaalde doelgroepen stimuleren (jongeren en ouderen). Uit de werkloosheidscijfers bleek immers dat bepaalde groepen het moeilijker hadden dan andere om aan het werk te geraken en/of aan het werk te blijven.
Immense krapte
Ondertussen leven we in een realiteit die volop wordt gedomineerd door een immense krapte en door een grote mismatch tussen vraag en aanbod. Er is met andere woorden al veel vraag, maar het aanbod is niet toereikend en er is niet altijd een fit met de behoeftes op onze arbeidsmarkt.
Om het gat van de krapte dicht te rijden worden alle actoren stilaan voor hun verantwoordelijkheid geplaatst: de VDAB, de Agentschappen Integratie en Inburgering, lokale besturen en OCMW’s, RIZIV ... Allemaal nemen ze een rol op in de activeringswerf, die traag maar moeizaam toewerkt naar de 80% werkzaamheidsgraad. In die beleidsambitie past overigens ook de jobbonus, die werken financieel wil aanmoedigen om zo de inactiviteitsval te bestrijden. Toch is het aantal ‘koppen’ aan het werk niet het voornaamste.
Juiste competenties
Mensen moeten immers ook kunnen functioneren in een economie die door de vele transities, zoals digitalisering en vergroening, een verandering doormaakt waarbij de juiste kennis en competenties cruciaal zijn. Met andere woorden: economische groei wordt ook bepaald door de mate waarin mensen flexibel inzetbaar zijn en over de juiste scholing en competenties beschikken.
De uitdaging inzake vorming is tweeërlei. Ten eerste ontsluit de activering bepaalde inactieve groepen die veelal niet meteen inzetbaar zijn omwille van lage of verouderde scholing, gebrekkige ervaring, het ontbreken van bepaalde basisvaardigheden zoals digitale geletterdheid. Het is dus naïef te veronderstellen dat een toeleiding naar ondernemingen volstaat.
Door de krapte werven ondernemingen bovendien snel aan, maar de nood aan inwerken en opleiden blijft meer dan ooit acuut en dringend. Het moet beleidsmakers aanzetten tot het uitwerken van een nieuw instrumentarium in de lijn van ‘place, then train’ (in tegenstelling tot het jarenlange beleid van ‘train, then place’).
Leercultuur
Ten tweede beperkt de opleidingswerf zich niet tot de instroom, maar omvat ze ook de zittende, ouder wordende beroepsbevolking waarvan we weten dat de leercultuur en opleidingsparticipatie ondermaats is. Ook zij dienen in mindere of meerdere mate te worden bijgeschoold en omgeschoold.
Maar de toekomstige omvang van het up- en reskillingverhaal, is een werf die ondernemingen alleen niet kunnen dragen. Hiertoe is er nood aan investering en samenwerking met alle actoren zoals sectoren, ondernemingen, overheid, onderwijs, …
Moedige keuzes
Het leek logisch om het huidige budget doelgroepkortingen te transformeren richting up- en reskilling in een economie die eveneens transformeert. De besliste besparing maakt deze bijsturing op termijn enkel maar moeilijker.
Het zal des te meer zaak zijn voor de volgende regering om niet enkel te investeren in activering en dus inclusie, maar ook en vooral te investeren in productiviteit en dus opleiding. Dat zal moedige keuzes vragen om hiervoor de nodige investeringsbudgetten te vinden.