Ondernemingen met ploegenarbeid zijn ervan vrijgesteld een deel van de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten aan de fiscus. Een werkgever die een beroep doet op deze fiscale regeling moet voldoen aan strikte voorwaarden om dit voordeel te kunnen genieten. Hij moet meer bepaald aantonen dat de betreffende werknemers tewerkgesteld zijn in een onderneming waarin ploegenarbeid wordt verricht. Dit is het geval indien het werk wordt verricht in minstens 2 ploegen van minstens 2 werknemers, de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk verrichten zowel qua inhoud als qua omvang, de ploegen elkaar in de loop van de dag zonder onderbreking opvolgen en tot slot indien tussen de opeenvolgende ploegen geen overlapping is van meer dan één vierde van hun dagtaak. Bovendien moet de werknemer tijdens de betrokken werkmaand minstens één derde van de arbeidstijd zijn tewerkgesteld in zo’n systeem en moet hij een minimale ploegenpremie hebben ontvangen.
Hoe strikt die ‘hetzelfde werk’ geïnterpreteerd moet worden, is wettelijk niet verder bepaald. Bij belastingcontroles leidt dit regelmatig tot betwistingen. Is ‘hetzelfde’ eerder ‘vergelijkbaar’ of ‘identiek’? En wat als er door onverwachte omstandigheden werknemers uit de ochtendploeg uitvallen of er bij een van de ploegen een technisch defect is? Verschillende interpretaties hebben al meermaals tot rechtszaken geleid. Een recent arrest van het Grondwettelijk Hof over de interpretatie van de voorwaarde ‘gelijke omvang van het werk’ dreigde de toepassing van de regeling te ondergraven. In dat arrest kwam het Grondwettelijk Hof immers tot de conclusie dat de strikte interpretatie van het ‘werk van dezelfde omvang’ als ‘identiek werk’ niet strijdig is met de Grondwet.
Ondernemingen moeten kunnen rekenen op een rechtszekere regelgeving en toepassing ervan. Aangezien ondernemers op zich al met heel wat onzekerheid moeten kunnen omgaan, is het nefast als de overheid daar zelf nog een laagje aan toevoegt. Een redelijke fiscale behandeling van nacht- en ploegenarbeid is voor arbeidsintensieve ondernemingen ook essentieel om hun concurrentiepositie en de daaraan gekoppelde tewerkstelling te vrijwaren.
Daarom heeft de regering op 20 maart jongstleden beslist tot een uitbreiding van de bestaande regeling om zo de onzekerheid voor ondernemingen met nacht- en ploegenarbeid weg te werken, ook voor ondernemingen die werken met asymmetrische ploegen. Een onderneming in een nacht- of ploegenstelsel zou tot 31 december 2026 de keuze krijgen tussen 2 mogelijke toepassingsvormen van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid.
Ondernemingen moeten kunnen rekenen op een rechtszekere regelgeving en toepassing ervan.
Bert Mons, Gedelegeerd bestuurder
Enerzijds zou het mogelijk blijven om de vigerende vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid (22,8% van de belastbare bezoldigingen) toe te passen zoals vandaag. Er wordt dus niet ingegrepen op de bestaande maatregel. Hier wordt de voorwaarde met betrekking tot de omvang van het werk vrij strikt geïnterpreteerd, zoals vandaag al het geval is.
Anderzijds wordt aan werkgevers met asymmetrische ploegen ook de mogelijkheid gegeven om te opteren voor een bis-versie. In deze bis-versie wordt de vereiste dat de opeenvolgende ploegen hetzelfde werk moeten doen qua omvang uit de definitie gehaald van een ploeg. Dit geeft ondernemingen de mogelijkheid om de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid toe te passen, ook in het geval dat de omvang van het werk in de opeenvolgende ploegen niet gelijk is. In dat laatste geval wordt het bedrag van de vrijstelling wel verminderd. Die vermindering zou toenemen naarmate het verschil in omvang van het werk tussen de opeenvolgende ploegen ook groter wordt. Via de bis-variant wordt dus in een terugvalpositie voorzien waardoor ondernemingen niet in een ‘alles of niets’-verhaal terechtkomen. Door deze aanpassing zullen ondernemingen die zich in de situatie bevinden waarbij de opeenvolgende ploegen aanzienlijk afwijken tenminste het comfort hebben dat ze een gedeeltelijke vrijstelling behouden. Hun rechtszekerheid verhoogt op die manier aanzienlijk in vergelijking met de situatie waarbij geen wetgevend initiatief zou worden genomen.
Deze regeling is tijdelijk. Een voldoende lange overgangsperiode (die geldt voor bezoldigingen betaald of toegekend tot 31 december 2026) moet de volgende regering de mogelijkheid bieden om een fundamentele hervorming door te voeren (of de bestaande regeling, na evaluatie, te bekrachtigen). Na de beslissing van het kernkabinet zal deze regeling via een amendement op de Wet Diverse Bepalingen worden ingediend in het parlement.