Vergunningen zijn essentieel om de transitie naar klimaatneutraliteit te doen slagen. Een efficiënte vergunningsverlening zorgt ervoor dat projecten voor hernieuwbare energie worden gebouwd en elektriciteitsnetten worden versterkt. Het zorgt voor een rechtszeker kader om toekomstige investeringen aan te trekken en daarmee onze welvaart veilig te stellen. Maar we lopen vast op twee zaken. Ten eerste streven we in Vlaanderen heel wat uiteenlopende Europese doelstellingen na. Ten tweede is de (Europese) wetgeving rond dat complexe geheel aan ambities erg star.
De EU pionierde in 2019 met de Europese Green Deal. Dit kader werd de nieuwe groeistrategie van de Unie, gericht op klimaatverandering, milieubescherming, biodiversiteit en de overgang naar duurzame energiebronnen. Het uiteindelijke doel is om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken, met een tussentijds doel om tegen 2030 de uitstoot van broeikasgassen met minstens 55% te verminderen ten opzichte van 1990. Deze strategie bouwt voort op tientallen jaren van milieu- en natuurwetgeving die in vorige decennia ontwikkeld is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de Habitat- en Vogelrichtlijnen. Deze wetgeving is in de afgelopen legislatuur nog aangevuld met de Natuurherstelwet.
Die EU-verordening is controversieel omdat het de vergunningsverlening voor economische projecten nog moeilijker dreigt te maken. Want in Vlaanderen streven we, naast de bovenstaande ambities, uiteraard ook nog industriële en economische doelen na. Economische groei is noodzakelijk om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen. Groei zorgt voor de nodige middelen om te investeren in onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en andere belangrijke aspecten van de samenleving. Het stelt een land ook in staat om zijn schulden te beheren en te investeren in de toekomst. Al deze klimaat-, milieu- en economische ambities zorgen voor spanningen in Vlaanderen. We leven immers in een dichtbevolkte regio met veel industrie, wat het extra moeilijk maakt om aan alle regels en eisen te voldoen. De hoge bevolkingsdichtheid en het intensieve gebruik van ruimte maken het moeilijk om stedelijke, landbouw- en natuurgebieden te combineren met de Europese milieudoelstellingen. Dit leidt tot conflicterende ruimteclaims en vergunningsproblemen. Veel industriële vergunningsaanvragen voor innovatieve klimaatprojecten krijgen bijvoorbeeld geen goedkeuring door strikte interpretaties van Europese milieuwetgeving. Dit zorgt ervoor dat deze belangrijke projecten vertraging oplopen of zelfs onmogelijk worden, waardoor dan weer de ambities van de Green Deal in gevaar komen.
Om de vergunningsproblemen in Vlaanderen op te lossen, zijn er verschillende aanbevelingen om de bestaande Europese flexibiliteit toe te passen. Ten eerste moet Vlaanderen inzetten op de zogenaamde ‘projecten van dwingende redenen van openbaar belang’. Dit houdt in dat strategisch belangrijke private en publieke projecten, die mogelijk in strijd zijn met Europese verplichtingen, toch kunnen doorgaan dankzij flexibiliteitsmechanismen zoals de ‘ADC-toets’ uit de Habitat-richtlijn. Hierbij moeten projecten voldoen aan criteria zoals een alternatievenonderzoek en de compensatie van ecologische schade.
Daarnaast moet Vlaanderen onderzoeken hoe het bestaande compensatiebeleid verbeterd kan worden. Dit kan door Vlaams natuurbeleid te gebruiken voor compensaties en door strategische gronden te kopen nabij speciale beschermingszones. Het ontwikkelen van ‘Renewables Acceleration Areas’ (RAA’s) of ‘Net-Zero Industry Valleys’ is ook essentieel. Dit zijn specifieke gebieden die geschikt zijn voor hernieuwbare energie- of industriële projecten, die kunnen rekenen op versnelde vergunningstrajecten en die vrijgesteld zijn van bepaalde milieubeoordelingen.
Een kortere aanbeveling is om het Technisch Ondersteuningsinstrument (TSI) van de EU te gebruiken. Dat kan Vlaanderen helpen de vergunningsverleningsprocessen te vereenvoudigen en te versnellen door technische expertise uit Europa.
Maar deze Vlaamse oplossingen zijn niet genoeg. Op Europees niveau moet er een systematische aanpak komen om de diverse milieudoelstellingen te behalen zonder de vergunningsverlening te vertragen. Dit vraagt om een herziening van de Strategic Environmental Assessment Directive, die lidstaten helpt bij het ontwikkelen van programmatische aanpakken. Deze programma’s moeten wetenschappelijk geïnspireerd zijn en alle risico’s in kaart brengen. Ze moeten zorgen voor een integrale milieubeoordeling die de netto milieukwaliteit behoudt of verbetert. Dit kan tijdelijke verslechteringen toestaan als ze uiteindelijk leiden tot een verbetering van de milieukwaliteit op lange termijn.
Een andere piste is om specifieke trajecten te creëren voor de verschillende lidstaten. Dit betekent dat lidstaten de flexibiliteit moeten krijgen om doelstellingen in een bepaalde volgorde te behalen, afhankelijk van hun specifieke context en uitdagingen. Dit moet gekoppeld zijn aan een systeem dat controleert of de gemaakte doelstellingen worden behaald. Hierdoor kan een lidstaat bijvoorbeeld tijdelijk afwijken van bepaalde milieurichtlijnen om prioriteit te geven aan urgentere klimaatdoelstellingen. Een alternatieve piste is om te werken op basis van een duidelijkere hiërarchie van wetgevende doelstellingen. Een hiërarchische benadering in de vergunningenprocedure houdt in dat verschillende wettelijke en beleidsmatige doelen worden geordend op basis van prioriteit.
Door een samenhangende aanpak van milieuwetgeving en klimaatambities te volgen, kunnen de doelen van de Green Deal worden gerealiseerd zonder onnodige vertragingen en kosten. Dit vraagt om een nauwe samenwerking tussen verschillende beleidsniveaus en Europese partners om flexibele oplossingen te ontwikkelen die rekening houden met de specifieke situatie en uitdagingen van regio’s zoals Vlaanderen.