Met het programmadecreet, het eerste grote wapenfeit van de nieuwe Vlaamse regering, is een belangrijke beslissing genomen in levenslang leren.
De rol die ondernemingen hierin spelen door het inrichten en organiseren van bedrijfsinterne opleidingen wordt erin erkend en blijft mogelijk in het kader van het Vlaams Opleidingsverlof (VOV). Samen met de structurele verankering van het gemeenschappelijk initiatiefrecht, wordt de richting van het aangekondigde opleidingsoffensief en de hervorming van het VOV stilaan zichtbaar.
Mag het wat meer zijn?
Dat een opleidingsoffensief nodig is, mag wel duidelijk zijn. Hoewel levenslang leren van groot belang is voor de wendbaarheid van onze arbeidsmarkt en de productiviteit van onze economie, hinkt Vlaanderen immers achterop. In 2022 volgde zo’n 22,4% van de 25- tot 64-jarigen een opleiding. Dat ligt een stuk onder het Europees gemiddelde (25,1%) en ver achter landen waar we ons socio-economisch graag mee vergelijken, zoals Zweden (58,8%) en Denemarken (49,1%).
Deelname aan leren is overigens ongelijk verdeeld. Zo volgen kortgeschoolden, 55-plussers en niet-werkenden minder vaak opleiding. Werknemers komen vaker toe aan levenslang leren en laat dat nu net hoofdzakelijk via niet-formele opleidingen zijn, buiten het regulier onderwijs dus.
Kunnen we het maken?
Een van de drijvende krachten achter de opleidingsdeelname van werknemers, is namelijk de werkgever zelf. Niet alleen de leercultuur binnen de onderneming is daarbij van belang, ook het initiatief van de werkgever om leernoden bij zijn werknemers vast te stellen en concrete opleidingsvoorstellen te doen, heeft impact.
Het succesvolle experiment met het gemeenschappelijk initiatiefrecht in het Vlaams Opleidingsverlof (VOV) heeft ons wat dat betreft belangrijke inzichten opgeleverd. Uit de evaluatie blijkt dat maar liefst in de helft van het VOV-gebruik de werkgever mee aan het stuur zit. Op die manier nemen kortgeschoolde jongeren en werknemers in een financieel zwakkere positie vaker deel aan opleiding.
Bedrijven organiseren ook steeds meer zelf opleidingen. Opleidingen die vaak heel wat meer inhouden dan wat voor de specifieke jobs binnen de onderneming nodig is. Stagebegeleiding, duaal leren, (sectorale) opleidingen op de werkvloer, met eigen werknemers als instructeur of met partners, tot zelfs uitgebouwde bedrijfsacademies... Ondernemen en opleiden gaan meer dan ooit hand in hand.
Wat wil de nieuwe Vlaamse regering?
Evident mogen we dat niet gaan vinden. Het gaat om een extra kost die ondernemingen maken, gedreven vanuit verschillende dynamieken als krapte en mismatches op de arbeidsmarkt en duurzaam personeelsbeleid. Toch blijft het voor een onderneming telkens weer een afweging of tussen droom en daad geen praktische bezwaren zoals haalbaarheid in de weg staan.
Een doortastend beleid kan hierin een rol van betekenis spelen. Het kan enerzijds ondernemingen in een keurslijf plaatsen met one size fits all-maatregelen zoals de 5 verplichte opleidingsdagen en een administratieve pestmaatregel als de FLA als toemaatje. Een pad waar de federale regering de afgelopen jaren voor koos. Óf, een overheid kan de opleidingskracht van ondernemingen ten volle aanjagen door slimme hefbomen te voorzien.
In die zin zet het programmadecreet een eerste stap. Voor Voka moet de verdere hervorming het VOV nog meer focussen op productiviteitsverhogende opleidingen die inspelen op de vele knelpuntvacatures en structurele kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt. Het moet ook maximaal oneigenlijk gebruik uitsluiten, zonder daarbij de maatregel dood te knijpen door administratieve overlast. Uiteraard is dat geen gemakkelijke oefening. In de zoektocht naar eenvoud loopt men al gauw het risico zinvolle toepassingsgebieden af te snijden en het kind met het badwater weg te gooien. Het is evenwel een oefening die het meer dan waard is om vast te nemen en waar Voka graag mee de schouders onder zet.